Dertien jaar geleden begon Johan Dijck in Nes, een dorpje boven Dokkum, heel voorzichtig met het aanbieden van kistenbewaring voor pootgoedtelers. Nu staat er een groot bewaarcomplex met een totale opslagcapaciteit voor 2.700 kisten. In zeven cellen wordt op verschillende temperaturen hoogwaardig stammateriaal bewaard en behandeld met Talent of ethyleen.

Eind november wordt het eerste gesorteerde pootgoed van zo’n veertig collega-pootgoedtelers uit Noord-Friesland geleverd. Het gaat om zo’n zestig verschillende rassen, verdeeld over ruim 200 verschillende partijen. Het geleverde pootgoed is vooral prebasis- en basismateriaal, materiaal dus dat telers voor eigen vermeerdering gebruiken. De partijen variëren in omvang van één kist met miniknollen tot zestig kisten met S- of SE-pootgoed.

Meer stengels is meer knollen

De Friese bewaarspecialist, die zelf ook een klein akkerbouwbedrijf met 15 hectare pootgoed heeft en tijdens het teeltseizoen met selectiekarren op 450 hectare selectiewerk doet voor andere pootgoedtelers, werkt al vanaf de start met kiemremmer Talent. Hij biedt aardappelbewaring tegenwoordig uitsluitend nog aan in combinatie met Talent of ethyleen. ‘Omdat het zonde is om het niet te doen. Zeker in dit gebied, waar veel hoogwaardig plantmateriaal wordt afgeleverd. De potentie om meer knollen per meter te halen, wordt groter door poters te behandelen met Talent of ethyleen. Terwijl het ook meer knollen in afleverbare maat en meer knollen per meter oplevert.’

Drie temperatuurkeuzes

In zes van de zeven cellen vindt Talent-bewaring plaats, de zevende cel is gereserveerd voor bewaring met ethyleen. Kiemlustige rassen, zoals de Innovator, worden bewaard in de koudste cellen, met een temperatuur van 6 tot 6,5 graad. Rassen met een lange kiemrust, zoals Fabula, Rudolph of Sylvana, gaan naar de warme cel van 8 tof 9 graden, zodat ze bij de start van het pootseizoen snel gaan kiemen. Het bewaren met Talent moet er vervolgens voor zorgen dat de poters ook meer stengels produceren. ‘Het principe is: Talent brandt de topspruit af en dan komen de andere spruiten los. Dat levert meer stengels. Hoe meer stengels, hoe meer knollen.’  

Er is CO₂-afzuiging in de ethyleencel. In de Talentcellen vindt luchtverversing plaats via de luiken. Sinds vorig jaar biedt Dijck ook een cel aan met een bewaartemperatuur van 7 graden. ‘Omdat er rassen zijn waarvoor 6,5 graden net te koud is en 8 graden net wat te warm. We zijn nog steeds aan het finetunen welk ras hoe het beste bewaard kan worden. Het is een zoektocht, waarvan het einde nog niet in zicht is’, zegt Dijck. Als voorbeeld noemt hij de Fontane. ‘Tot nu toe bewaarden we die in de koude cel. Maar we hadden toch het idee dat het ras daar iets te rustig bleef in kieming. Mede daarom bieden we telers nu de tussencel van 7 graden aan. Die iets hogere temperatuur zorgt ervoor dat Talent z’n werk ook beter kan doen.’

‘1 of 2 knollen per plant erbij’

Pootgoedteler Tjeerd Jan Boomsma in Morra heeft jaarlijks zo’n honderd kisten eigen pootgoed in de bewaring staan bij Johan Dijck. Dit jaar gaat het om Talent-bewaring voor de rassen Innovator en Fabula en om etyhleenbewaring voor het ras Ivory Russet. ‘Mijn doel is om 1 of 2 knollen per plant meer te halen, waardoor ik meer pootgoed in de goede maten krijg.’ Ervaringen van zijn handelshuis HZPC, van collega-telers én van hemzelf sterken hem dat het uitbesteden van stammateriaalbewaring aan een specialist resultaat oplevert. ‘Ook omdat Johan erg secuur werkt.’ Boomsma ervaart wel dat de resultaten het ene jaar beter zijn dan het andere. Hij benadrukt dat dit niet met de bewaring te maken heeft. ‘Weersomstandigheden, verschillen per groeiseizoen en ook rassenkeuze spelen daarin een grote rol. Een ras als Spunta hoef je er niet heen te brengen, die zal niet reageren. Maar andere rassen juist des te meer. Het voordeel van uitbesteden aan een specialist is dat je een keus hebt in zowel middel als in temperatuur. Ik ben ervan overtuigd dat dat gemiddeld over de jaren voor betere resultaten zorgt.’

In de ethyleenbewaring – een bewaarregiem gebaseerd op celdeling – komen rassen die minder goed reageren op Talent, zoals Ivory Russet of Taurus. Het liefst zou Dijck ethyleenbewaring op twee verschillende temperaturen aanbieden, maar daarvoor is eerst meer massa nodig. In de cel wordt nu een temperatuur van 6 graden gehanteerd.

Samenwerking met adviseurs

Bij het bewaren werkt Dijck samen met bedrijven als TTW en Hoogland BV. Laatstgenoemd bedrijf levert ook de Talent en ethyleen. ‘In samenspraak met deze bedrijven probeer ik een goede selectie van de rassen per cel te krijgen. Hoogland bemiddelt met telers en doet de algemene advisering. Met TTW kijk ik nog wat ras-specifieker naar de beste bewaarstrategie en monitoren we gedurende de winter zaken als temperatuur, hoeveelheid middel, hoeveelheid CO₂ en luchtvochtigheid. Daar sturen we nauwkeurig op.’

Dijck laat niets aan het toeval over en registreert met hulp van computers dagelijks zoveel mogelijk kengetallen. ‘Meten is weten. Hoe meer ik registreer, hoe meer kennis ik over bewaren vergaar. Het doel is meer leverbaar pootgoed. Volgens Dijck is bij sommige rassen een resultaat van 20% meer knollen haalbaar. ‘Ik streef ernaar pootgoed af te leveren dat in de betere rassen tussen de 70 en 80 knollen per meter produceert. Dan weet ik zeker dat telers een goede opbrengst in de maat halen.’

‘Financieel rendement 10 tot 15% hoger’ 

Teeltspecialist Arjen Bijlsma van Hoogland BV ziet in de praktijk dat telers die bewaren met een natuurlijke kiemregulator 10 tot 15 procent meer financieel rendement halen ten opzichte van mechanisch koelen. Bijlsma zegt dat het gebruik van ethyleen en Talent een van de redenen is dat aardappelbewaring steeds vaker wordt uitbesteed. ‘Het werken met kiemregulatoren vraagt specifieke kennis. Bovendien hebben akkerbouwers vaak maar één cel met verschillende rassen, waarvan het ene ras misschien beter met ethyleen en het andere ras juist beter met Talent kan worden behandeld. Dan heb je dus meerdere cellen nodig. Dat geldt ook voor het bewaren onder verschillende temperaturen.’ Bijlsma constateert op basis van diverse onderzoeken dat iets doen altijd beter is dan niets doen. ‘Je moet alleen goed kijken naar het ras en bij welke behandeling deze het beste resultaat behaalt. Uiteindelijk heb je 1.000 tot 1.500 kilo extra opbrengst nodig om de extra bewaarkosten eruit te krijgen. Dat is vrijwel altijd haalbaar.’

Amper mutanten meer 

Ook Dijck beweegt volop mee met veranderingen. Zo experimenteert hij in het behandelen van pootgoed tegen ziekten als zilverschurft en fusarium momenteel met vervangers voor Emesto, een toelating die binnenkort helemaal komt te vervallen. ‘Tot vorig jaar behandelden we alle plantgoed met Emesto, nu alleen nog de rassen die zilverschurftgevoelig zijn, de rest doen we met Diabolo Of Monarch. Dat gaat heel goed en bewijst dat niet elke verandering slecht is.’ Opmerkelijk is ook de constatering van Dijck dat er de laatste twee jaar nauwelijks nog mutanten uit de bewaring komen. Vaak wordt een relatie gelegd tussen een te hoog te CO₂-gehalte en mutanten. Dijck legt een link met het verbod op loofdodingsmiddel Finale. ‘Toeval of niet, sindsdien hebben we amper mutanten meer.’ 

Vorig artikelEigen laboratorium stilt honger naar kennis
Volgend artikelAls het op papier maar klopt