Kleine windmolens maken de laatste jaren steeds meer opmars op boerenerven. Inmiddels draaien er in Nederland zo’n duizend. Tegelijkertijd heerst er nog het nodige scepsis en leven er de nodige mythes en vragen. Wat is het rendement en waar lopen akkerbouwers tegenaan die een kleine windmolen willen plaatsen?
Wat is eigenlijk een kleine windmolen? Overheden hanteren daarvoor twee criteria: de ashoogte en het rotoroppervlak. Om in aanmerking te komen voor subsidie via RVO moet het rotoroppervlak minimaal 50 m2 zijn. Volgens landelijk beleid mag de ashoogte niet hoger zijn dan 15 meter. De meeste provincies hebben dat overgenomen. Maar bijvoorbeeld Utrecht, Drenthe, Zuid-Holland en Overijssel staan grotere ashoogten toe. Die provincies doen dat omdat ze belang hechten aan duurzame energie en omdat er minder wind is en meer bomen staan dan in de kustprovincies.
In Drenthe en Overijssel levert een windmolen van 25 meter hoog evenveel elektriciteit als een molen van 15 meter in Groningen of Friesland. In de meeste gemeenten in Overijssel en in vier Drentse gemeenten is 25 meter toegestaan. In twee andere Drentse gemeenten 20 meter. Elders geldt de landelijke norm van 15 meter ashoogte.
Wanneer rendabel?
Niet iedereen is het erover eens wanneer een kleine windmolen een rendabele investering is. Dat hangt altijd af van de financiële situatie van de ondernemer, legt themahouder Energie bij LTO-Noord Ton van Schie uit. ‘Als je kijkt naar alle kosten per opgewekte kWh dan kan een molen nét uit. Maar als je bijvoorbeeld een goed jaar hebt en veel belasting moet betalen, dan ga je anders rekenen. Bovendien maakt het uit of je het geld op de plank hebt liggen of de investering zwaar moet financieren. In dat laatste geval wordt het een stuk ingewikkelder om alles rond te rekenen.’
Het maakt ook uit of er zonnepanelen op het dak liggen, geeft Van Schie aan. Investeren in zonnepanelen is per kWh goedkoper dan in een kleine windmolen, zeker zolang salderen is toegestaan. Maar bij zonnepanelen zijn de pieken veel groter dan bij windmolens. Als je daardoor een zwaardere aansluiting nodig hebt en duurdere netkosten, dan kan dat een extra reden zijn minder zonnepanelen te leggen en ook een windmolen te plaatsen. Er zijn zelfs bedrijven die vanwege de terugleverkosten de zonnepanelen beter kunnen uitzetten en een boerderijmolen meer plaatsen.
Van Schie noemt ook de netcongestie als factor om rekening mee te houden. ‘Als die nog meer toeneemt ben je misschien blij dat je zelfvoorzienend kunt zijn, maar daarvoor heb je écht windmolens nodig, want de pieken en dalen zijn daarbij veel kleiner dan bij zonnepanelen. Bovendien vullen ze elkaar goed aan, want in de winter waait het meer dan in de zomer en als het donker is, kan het wel waaien. Verder is je bestaande energiecontract sterk van invloed op het sluitend maken van de business case.’
Rudi Groenendal van Windmolens op Maat is positiever over het rendement. ‘Een kleine windmolen is rendabel voor alle akkerbouwbedrijven die onder andere een bewaring hebben met ventilatie en koeling’, stelt hij. ‘De kostprijs van stroom van een molen is € 0,17 en van het net € 0,28-0,29. Dat is dus rendabel, zeker als het salderen verdwijnt.’
Eigen gebruik
Met windenergie alléén kan een akkerbouwer niet zijn totale energiebehoefte afdekken, maar met een windmolen kan een bedrijf veel meer eigen elektriciteit voor eigen gebruik opwekken dan met zonnepanelen. Van Schie schat dat zo’n 60% van de opbrengst op het eigen bedrijf benut kan worden. Groenendal noemt voor akkerbouwbedrijven ook dat percentage. Hij rekent voor: ‘Een akkerbouwbedrijf met een bewaarplaats verbruikt jaarlijks 70.000 tot 150.000 kWh, vooral tussen september en ruwweg maart. Een kleine 25 kW windmolen levert 55.000 tot 90.000 kWh per jaar, vooral in die maanden, want dan is er de meeste wind. Die stroom hoef je niet in te kopen.’
Een kleine windmolen is voor een akkerbouwbedrijf veel eerder rendabel dan zonnepanelen, stelt Groenendal, want zonnepanelen geven de hoogste opbrengst juist in de zomer, als het stroomgebruik op een akkerbouwbedrijf laag is. Met een accu is dat percentage nog hoger.
Maar 100% eigen stroom is vrijwel onhaalbaar, geeft Van Schie aan. ‘Als je bijvoorbeeld 95% wilt afdekken, kan een accu een goede optie zijn, zeker als het salderen verdwijnt.’
Groenendal wijst er wel op dat accu’s nog niet altijd optimaal werken. ‘Wij zien dat de ontwikkeling van goede software om te communiceren met de windmolen, zonnepanelen, het elektriciteitsnet en met het bedrijf nog heel moeizaam gaat. In theorie is een accu een goede oplossing, maar in de praktijk valt dat nog erg tegen. Bovendien heeft een accu nu nog een lange terugverdientijd, maar ook dat wordt anders als het salderen eraf gaat.’ Hij ziet meer kansen in opslag van de energie in vloeistoffen. Windmolens op Maat doet daar nu onderzoek naar.
Vergunning en omgeving
Overheden gaan heel verschillend om met het verlenen van een omgevingsvergunning voor een kleine windmolen. In Groningen zijn gemeenten daarmee doorgaans het snelst, net zoals in een aantal Friese en Drentse gemeenten. Maar in veel andere gemeenten kan dat proces veel tijd vragen, soms heel veel. Het maakt veel uit of een gemeente beleid heeft voor kleine windmolens. Als dat er is en de vergunningaanvraag valt binnen dat beleid, dan kan het proces vlot verlopen. Maar in gemeenten waar dat beleid er niet is, weten gemeenten vaak niet wat ze aan moeten met een aanvraag.
Ton van Schie van LTO Noord ziet bij gemeenten vaak ‘spanning’ als het gaat om kleine windmolens. Dat komt volgens hem door onbekendheid. ‘Sommige gemeenten zijn bang voor wildgroei, maar die zal er niet komen. Daarvoor is het economisch niet aantrekkelijk genoeg.’
Hij ziet soms ook voorbeelden van gemeenten die wel beleid hebben voor kleine windmolens, maar dat daar teksten in staan die op meerdere manieren uit te leggen zijn. Als een andere afdeling dan de vergunningaanvraag moet behandelen, is het onzeker wat de uitkomst zal zijn. De LTO-bestuurder vertelt dat er meestal weinig bezwaren vanuit de omgeving komen tegen kleine windmolens. Dat komt onder andere omdat de molen meestal buiten de bebouwde kom is gepland en niet hoger is dan veel bomen ook zijn.
Met de nieuwe Omgevingswet is de kans op bezwaren wel wat groter. Als de molen valt binnen de richtlijnen van de gemeente worden bezwaren meestal ongegrond verklaard.
‘Soms is er wel eens een reactie van een natuurvereniging’, weet Van Schie. ‘Als de ecologische toets, die onderdeel is van de vergunningverlening, goed is uitgevoerd zal de vergunningverlener niet snel zo een bezwaar ontvankelijk verklaren, zeker als de molen niet in een vogeltrekroute of weidevogelkerngebied is gepland.’ Als de molen er staat, heeft die weinig onderhoud nodig. ‘Bedrijven geven vooraf goede informatie over de onderhoudskosten, zegt Van Schie. ‘Je komt zelden voor verassingen te staan. Bovendien kun je dat risico ook gedeeltelijk afkopen.’